Wij wonen op een heuvel, omringd door groene natuur, hutjes die samen een dorpje vormen en kleine veldjes waarop de lokale mensen hun groente en fruit verbouwen. Vanaf de grote stof weg is het ongeveer een kilometer, lichtjes omhoog, tot aan ons hek.

Vlak na de afslag is het weggetje eerst een prachtige laan, met aan beide kanten bougainvilles die de hele omgeving roze, wit en rood kleuren. De weg is te smal voor twee grote auto’s om te passeren, maar dat is in de praktijk geen probleem. Zelden zie je hier een auto, en als ik toch een tegenligger tegenkom is het meestal mijn man. Gelukkig kan hij kan beter achteruit rijden dan ik. 

Na de kleurrijke erehaag volgt de weg een lichte kromming en komen de huisjes van onze buren dichter bij de weg te liggen. De huisjes worden afgewisseld door kleine shamba’s, veldjes waarop van alles verbouwd wordt. Er staan bananenbomen, er groeit kool en spinazie en op één veldje staat mais. Kinderen in de omgeving spelen met een oude fietsband en een stok, precies zoals zestig jaar geleden bij ons. Vrouwen lopen langs de weg met balen hout op hun hoofd dat zij verderop bij elkaar hebben gesprokkeld. Een man loopt met z’n twee koeien en paar geiten langs de weg, al het gras en onkruid meenemend. De groenvoorziening van Arusha is er blij mee. Iedereen kent elkaar en groet elkaar uitgebreid. Ook als ik in mijn auto passeer doe ik er aan mee. Rampje open, en in mijn beste Swahili vertellen we elkaar dat het goed gaat. Met ons, met de kinderen en met de buurt. Ik zal nooit echt onderdeel van het dorp worden, daarvoor ben ik te wit en te rijk, maar hierdoor voel ik me toch echt thuis.

De apenverschrikker

Tegenover het maisveldje, aan de overkant van de weg, zit een man. Wanneer ik er ook langs rij, ‘s-ochtend vroeg om de kinderen naar school te brengen, aan einde van de dag na een boodschap in de stad, altijd zit deze man op een boomstronk. Met een wollen muts tegen de kou en een paars geruite Maasai doek omgeslagen, zit hij daar. Eerst dacht ik dat het de lokale dorpsgek was. Ieder dorp, of het nou Tanzania of Nederland is, kent wel iemand die niet helemaal in het stramien past, en vaak geen vlieg kwaad doet. Maar in dit geval had ik me vergist. 

Deze man is de eigenaar van het maisveldje langs de weg en heeft een hele belangrijke baan die hij zeven dagen per week vol overgave vervult: apen verschrikken. De aapjes in onze buurt zijn klein, snel en sluw. Ze houden van zoete dingen, en van eten dat makkelijk voorhanden is. Een nog niet helemaal rijpe maiskolf is erg gewild en zo gegrepen. Dat laat deze man zich niet gebeuren. Daarom zit hij op de boomstronk, en kijkt naar zijn veldje. Zodra een aapje in de buurt komt pakt hij de katapult die naast hem ligt en werpt een steentje. Of twee. Ondertussen maakt hij praatjes met zijn buren, corrigeert de kinderen als zij een vuurtje stoken op de straat en zwaait vol enthousiasme naar mij als ik langsrijd. 

Geduldige apen

Maar veel meer gebeurt er niet op deze weg en de dagen zijn loom en lang. De apen zijn geduldig. Zodra de man in slaap sukkelt slaan ze hun slag. Stilletjes klimmen ze naar de rij maiskolven, het liefst zo dicht mogelijk bij de weg. Als ze hun hapje te pakken hebben, rennen ze met veel kabaal naar de hoogste boom op het terrein, klimmen naar boven en beginnen aan hun maiskolf alsof het een lolly is. De apenverschrikker schrikt wakker en heeft het nakijken. Dat is weer een verliespost op zijn toch al magere oogstverwachting. 

Slapen onder werktijd heeft grote gevolgen. Misschien moet hij ploegendiensten gaan introduceren. 

Naschrift: ik rij zojuist met mijn auto vanuit de stad naar huis. Tot mijn grote schrik zie ik een lege boomstronk, tegenover het maisveld. Als ik goed kijk zie ik de grote paarse Masaai doek, waarin de apenverschrikker zich maanden heeft gewenteld, op een stok midden in het maisveld staan. Een verticale stok, bovenaan geeft de doek twee armen. Met een knoop in de doek heeft hij een hoofd gemaakt. De apenverschrikker heeft een heuse vogelverschrikker gecreëerd! Tijd voor een tukje.