Juridische erkenning zonder rechtsbescherming

De Wet dieren, sinds 2013 het centrale kader voor regelgeving over gehouden dieren, waaronder gezelschapsdieren, landbouwdieren en proefdieren, stelt dat ieder dier een intrinsieke waarde⁠[1] heeft. Dat betekent dat we de waarde van een dier erkennen, ongeacht de gebruikswaarde die het heeft voor de mens⁠[2] (RDA, 2012). Toch voorkomt diezelfde wetgever dat dieren rechten kunnen ontlenen aan die intrinsieke waarde. Dat gebeurt op twee manieren. Ten eerste door dieren juridisch gelijk te stellen aan zaken.⁠[3] ‘Bepalingen met betrekking tot zaken zijn op dieren van toepassing.’ staat er in het Burgerlijk Wetboek. Een dier is voor de wet dus gelijk aan een televisie, een auto en een broccoli. En ten tweede door hun wettelijke bescherming te koppelen aan hun functie voor de mens. Hierdoor hebben we het juridisch niet over zoogdieren, vogels, insecten, reptielen en ongewervelde dieren, maar spreken we van proefdieren, landbouwdieren en gezelschapsdieren. Voor iedere categorie geldt een ander beschermingsprincipe die geen rekening houdt met de fysieke of psychologische eigenschappen van het dier maar puur gericht is op de gebruikswaarde voor de mens.

Vakbond voor Dieren

De Vakbond voor Dieren is opgericht om dieren een stem te geven in het maatschappelijke debat. Wij brengen hun behoeften onder de aandacht in de media, maken hun belangen zichtbaar voor beleidsmakers en politici, en eisen namens hen inspraak bij hun werkgever.
Daarbij gaan wij uit van de biologische, fysiologische en mentale behoefte van het dier en niet van zijn of haar nut voor de mens. In een rechtvaardige samenleving zou ieder varken, konijn, muis of hond dezelfde bescherming moeten krijgen, ongeacht of ze in een kooi is opgesloten, vrij in een weiland loopt, bij iemand in bed slaapt of op een betonnen vloer gehouden wordt. Helaas is dat nog lang niet het geval.

Boeren zonder opleiding

De focus van de Vakbond is gericht op dieren in de veehouderij. Hierbij gaat het namelijk niet alleen om de grootste aantallen dieren maar ook om de laagste wettelijke bescherming. Veel ingrepen die in de veehouderij standaard zijn toegestaan, denk aan het couperen van staarten bij biggen, het castreren van de biggen en het onthoornen van koeien, zijn in andere sectoren begrensd of zelfs verboden. Ook andere levensbepalende handelingen in de veehouderij, zoals het weghalen van het kalf bij de koe vlak na de geboorte, kennen geen wettelijke belemmeringen.

De veehouderij zou kunnen leren van de proefdiersector. In de proefdiersector gelden opleidingseisen voor iedereen die met dieren werkt. Hoe anders is dat in de veehouderij. Boer is een onbeschermd beroep. Iedereen kan morgen besluiten boer te worden en de zorg van duizenden, tienduizenden en soms wel honderdduizenden dieren op zich nemen. Zonder dat er wettelijke opleidingseisen zijn waaraan de boer moet voldoen. Dat geldt niet alleen voor de boer maar ook voor zijn of haar personeel. Ook daarvoor is scholing op vrijwillige basis. Ik sprak een biologische varkensboer met een zorgfunctie. Een jong meisje met afstand tot de arbeidsmarkt vond het castreren van biggen ‘erg leuk’. De boer legde haar kort uit hoe het moest, en daarna deed ze het zelfstandig. Trots vertelde hij me dat ze ‘het nu helemaal zelf doet’. Dat zouden we bij onze honden en katten én onze proefdieren nooit accepteren.

Vergunningen voor dierproeven

Ook is voor ieder proefdieronderzoek een vergunning nodig. Dat is een hele andere vergunning dan boeren nodig hebben. Waar bij boeren gekeken wordt naar stikstof, bouwvoorschriften en dierrechten (dat zijn agrarische quota en geen rechten van het dier zelf…) gelden voor dierproeven strenge eisen als het gaat om het welzijn van dieren. Wie een vergunning aanvraagt voor dierproeven moet eerst nagaan of vervanging van de dierproeven, vermindering van het aantal proefdieren of verfijning voor beter dierenwelzijn mogelijk is (de 3 V’s). Zo ja, dan is het verplicht die principes toe te passen. Daarna volgt een ethische afweging door een onafhankelijke commissie: weegt het nut voor de samenleving op tegen het leed van de proefdieren? Die afweging wordt in de voedselproductie niet gemaakt, terwijl het aantal vervangers van dierlijke producten een enorme vlucht heeft gemaakt. Niemand kan meer stellen dat het leed van de enorme hoeveelheid dieren die wij onder erbarmelijke omstandigheden voor voedsel houden, opweegt tegen het nut van de maatschappij. Sterker nog, zelfs de maatschappelijke lasten van de veehouderij overtreffen het nut. En er zijn alternatieven genoeg. Vervanging, vermindering en verfijning in de veehouderij zou heel veel onnodig dierenleed kunnen voorkomen.

Toezicht: bij proefdieren geregeld, bij landbouwdieren afwezig

En tot slot ontbreekt in de veehouderij vrijwel volledig het interne of externe toezicht dat bij dierproeven wél aanwezig is. Neem bijvoorbeeld Friesland Campina, de grootste afnemer van melk in Nederland, die geen enkele rol neemt in het welzijn van de koeien die voor haar melk produceren. Er is geen controlemechanisme door dit bedrijf opgezet om zeker te weten dat de boer de koeien met respect en kalmte behandeld, de zandbedden regelmatig opvult en de klauwverzorging in orde heeft. Zolang de melk aan de gestelde eisen voldoet mag de boer leveren.

Werkende dieren hebben recht op meer dan erkenning

Is er dan niets aan te merken op de manier waarop proefdieren worden gebruikt? Zeker wel. In mijn boek ‘Hoeveel vakantiedagen heeft een varken?’ pleit ik voor arbeidsrechten voor werkende dieren. Werkende dieren zijn dieren die werken bij of via bedrijven en organisaties. In opdracht van hun eigenaar verrichten zij werkzaamheden. Bijvoorbeeld in de veehouderij, maar ook bij een proefdiercentrum of als een hulphond of politiepaard. Deze dieren zijn vooralsnog passieve participanten in een bedrijfsproces. Dieren die lijdzaam ondergaan wat de mens hem of haar aandoet. Vanuit deze positie bezien is een dier inderdaad weinig meer dan een zaak, en is haar intrinsieke waarde irrelevant gemaakt. Maar als we dieren serieus gaan nemen, echt serieus gaan nemen, dan moeten we ze ook rechten gaan geven die passen bij hun rol als individuele, onmisbare medewerker. Het toekennen van arbeidsrechten, ook voor proefdieren, is wat mij betreft dan de meest voor de hand liggen route.

Recht op pensioen en inspraak

Voor proefdieren zal ik twee arbeidsrechten toelichten. Het recht op pensioen en het recht op inspraak. Andere wenselijke arbeidsrechten voor dieren zijn onder andere het recht op een gezonde en veilige werkomgeving, het recht op een sociaal leven en het recht op rust en vrije tijd.
In tegenstelling tot de veehouderij, waarbij het doden van het dier meestal onderdeel is van het bedrijfsproces, blijven in proefdiercentra dieren soms wel in leven na afloop van het werkende bestaan. Het doden van dieren die hun werkzaamheden hebben verricht is niet alleen ondankbaar en respectloos maar ook, wederom, in strijd met de intrinsieke waarde van het dier. De huidige inspanningen om deze dieren te herplaatsen en van een welverdiend pensioen te voorzien zijn een belangrijke eerste stap naar een systeem waarbij dieren als werknemers worden beschouwd. De term pensioen laat exact zien wat de rol van deze dieren is geweest. De mogelijkheid om dieren met pensioen te kunnen sturen zou onderdeel moeten worden van het vergunningstraject. Waarbij aan het begin van het onderzoek al oplossingen gevonden zijn voor na afloop van de dierproef. En waar zonder gedegen pensioenplan geen vergunning mogelijk is.

Het tweede recht dat ook aan proefdieren toegekend zou moeten worden is het recht op inspraak. In de Dierexperimentencommissie zou altijd iemand moeten aansluiten die namens de dieren spreekt. Iemand die alleen en echt alleen het belang van het dier voor ogen heeft. Iemand die wetenschappelijke kennis over dieren vertaalt naar de wens van het dier. Die de taal van dieren begrijpt en communicatie van dieren kan omzetten naar praktische verbeteringen. Iemand die ongehinderd door kennis over dierproeven, dierproefdiercentra, financiële en wetenschappelijke uitdagingen kan aangeven wat het dier van de proef zou vinden. En welke verbeteringen het proefdier zelf zou voorstellen.

Natuurlijk, is dan meestal de eerste reactie op dit voorstel, zeggen de dieren dan ‘ik wil helemaal geen onderdeel zijn van de proef’. Dat is ook zo. Geen enkel dier zal zich vrijwillig aanmelden voor een dierproef. Geen dierproeven is het eerste voorstel dat een dier met inspraak zal bepleiten. Maar zoals wel vaker bij onderhandelingen krijg je helaas niet altijd je zin. Dus, indien het besluit valt dat de dierproef toch doorgang moet hebben, dan volgt de volgende fase van inspraak. Welke huisvesting en sociale omgeving is voor het dier acceptabel en welke niet, welke ingrepen kunnen worden gedaan zonder stress of pijn. Op welke manier kan geluk worden toegevoegd aan het leven van een proefdier. En, hoe gaan we om met dieren die na afloop van het onderzoek nog een leven voor zich hebben.

Van bezit naar collega

Het is tijd dat we het onderscheid tussen proefdieren, landbouwdieren en gezelschapsdieren loslaten en in plaats daarvan gaan kijken naar wie het dier is – een levend wezen met gevoelens, behoeftes en belangen. Niet langer een ding, maar een individu. Niet langer een productiemiddel, maar een dier. Het toekennen van arbeidsrechten geeft het dier een wettelijke positie en haar vertegenwoordiging een wettelijke verankering.
Want als we de intrinsieke waarde van dieren werkelijk serieus nemen, dan moeten we die ook gaan invullen. Doen we dat niet, dan kunnen we die lege letters beter uit het wetboek schrappen. Dan is het in ieder geval maar duidelijk.

Marjolein de Rooij
Voorzitter Vakbond voor Dieren

Dti artikel verscheen in Biotechniek, vakblad voor proefdierkundige Nederland, Jaargang 64, juni 2025

[1] Wet dieren, art 1.3.1

[2] RDA, 2012, vanuit CRM (1981), Nota Rijksoverheid en Dierenbescherming, Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, Tweede Kamer II, 16 996, nr. 2, p. 4.

[3] Boek 3 Artikel 2a (3:2a BW)