Als Mary, onze hulp, aan komt lopen zie ik het gelijk. Haar normaal stralende gezicht ziet er grauw uit. Ondanks haar donkere huidskleur is ze bleek. Haar ogen staan bezorgd. Ze komt naar me toe en begint met een broze stem te praten. Haar tranen houdt ze binnen. Haar dochter Rita is ziek, en wordt steeds zieker. Ze is gistermiddag gebeten door een slang op weg van school naar huis. Gisteravond is ze naar het ziekenhuis gegaan en ze heeft medicijnen nodig. Maar het geld is op. Mag ze wat lenen? Slechts een paar dollar heeft ze nodig. Net zoveel als onze gasten voor een biertje betalen. Maar voor haar een mogelijk verschil tussen leven en dood.

Toch geef ik het haar niet zonder vragen te stellen. Hoe kan het dat ze helemaal geen geld meer heeft? Het is pas halverwege de maand. En waar is dat geld dan aan uitgegeven? Ik realiseer me dat dat mij helemaal niet aangaat. Maar ik weet ook dat de druk van omgeving soms erg groot is. Dan wordt haar zuurverdiende geld opgeëist voor de schoolboeken van een neefje. Of voor een bijdrage aan de bruiloft van de kleindochter van de dorpsoudste. Of, in haar specifieke geval, voor de drankzucht van haar man. Haar man Patrick heeft haar al jaren geleden verlaten. Zij zorgt nu alleen voor hun twee kinderen. Maar soms, meestal aan het einde van maand, komt hij toch even bij haar langs. Om haar te houden aan haar huwelijkse plicht. Vaak nadat hij een deel van haar maandsalaris aan lokaal gebrouwen drank heeft uitgegeven.  Daarom krijgen Mary en haar collega’s nu hun salaris niet meer cash maar op een bankrekening gestort. Dat beschermt haar helaas niet tegen zijn losse handjes maar wel tegen het verzuipen van het schoolgeld van de kinderen.

Maar Patrick is deze maand (nog) niet langs geweest. Ze heeft haar salaris gebruikt om drie maanden huur vooruit te betalen. Haar huurbaas had gedreigd haar zonder deze borg uit haar huisje te zetten. Als ik vraag waar ze van moeten leven tot het volgende salaris weer binnenkomt is ze, als altijd, bescheiden. ‘Ik heb nog wat rijst en bonen. En gelukkig nog wat olie om in te koken. Dat is genoeg.’ Ik geef haar het geld voor het ziekenhuis. En een beetje extra. Maar ik  eis wel dat ze een verklaring van een de huurbaas krijgt waarin deze vooruitbetaling staat beschreven. Ze wordt anders belazerd waar ze bij staat. Gelukkig heeft ze één troef. Een blanke baas, die als het moet in haar beste Swahili stampij gaat maken. Bij de huurbaas, de dorpsoudste, en desnoods de burgemeester.

Rijk en arm

Rijk en arm leven naast elkaar in Tanzania. Op de hoofdweg, vol met gaten en politiecontroles, rijdt een gloednieuwe Porsche Canyenne gelijk op met een volgepropt, ingedeukt Toyota busje uit 1989. Degene die harder dan 50 km per uur rijdt, wordt zonder pardon aangehouden en moet 12 euro boete betalen. Voor de bestuurder van de Porsche,  een fooi. Voor de chauffeur van het busje een week salaris. Die is daarom best bereid iets minder te betalen. Geld dat rechtstreeks in de zak van de politieagent belandt. Samen met de nooit uitgeschreven bon.

De lijn tussen rijk en arm loopt niet gelijk op met de lijn tussen wit en zwart. Juist niet. De rijkste mensen in Tanzania zijn Tanzanianen. Handige zakenmannen, succesvolle ondernemers, maar hoofdzakelijk ambtenaren en politici. Niet hun salaris maar de secundaire arbeidsvoorwaarden hebben ze rijk gemaakt. De macht die ze door hun functie over andere kunnen uitoefenen. Wij noemen dat corruptie. Op de internationale school van mijn kinderen is 95% Tanzaniaans. ‘Geen enkele Afrikaanse ouder bij jullie op school heeft z’n geld eerlijk verdiend’, vertelde een oude, wijze Tanzaniaan mij ooit. ‘Alleen jullie blanken zijn de uitzondering op deze regel’.

Zo blijven de armen arm en de rijke rijk

Hoe armer hoe eerlijker, dat is mijn conclusie na jarenlange ervaring in Tanzania en andere Afrikaanse landen. Arme mensen hebben bijna geen  kansen om rijk te worden. Geen goede opleiding, geen netwerk, geen startkapitaal, geen begeleiding of rolmodel in de buurt. Geen macht om op iemand uit te oefenen. Geen deal die met ze gesloten kan worden. Helaas, met alleen hard werken kom je er niet. Het hele systeem lijkt erop gericht dat de armen arm blijven zodat de rijke rijker kunnen worden.

Maar wie is nou het gelukkigst? Heb je een schoon geweten nodig om gelukkig te zijn? Als je kind gebeten wordt door een slang, en je de dokter niet kunt betalen dan lijkt een geweten me ondergeschikt. En dan maakt geld wel degelijk gelukkig. Maar als aan de basisvoorwaarden voor het leven is voldaan, eten, drinken, een dak boven je hoofd, een veilige omgeving, dan hoop ik dat een slecht geweten toch een beetje knabbelt aan je geluksgevoel. Al is het maar een beetje. Al is het maar voor Mary, die ondanks haar hele harde werken en haar eerlijkheid nooit genoeg geld zal hebben voor basale dingen. En dus nooit echt gelukkig kan zijn.